EEN REIS IN BOLIVIA 1990

EXIT

40

30

20

10

SORTIE

50

Na het eten zetten we onze bridge-drive uit Lima voort. Een Ier, die in Australië woonde en reislustig was, hield ons gezelschap. Daarna kwam er nog een Engelse leraar bij zitten, die zijn baan had opgegeven om op reis te kunnen. Met name hij deed zich te goed aan onze berenburg. Aan het eind van de avond was onze eerste fles leeg.

Om 10 uur werd de stroom uitgeschakeld, dus gingen we naar bed. Het was inmiddels zwaar bewolkt.


Dinsdag, 10 juli.


's Morgens vroeg was het nog niet opgeklaard. We gaven onze vuile was af. Twee meisjes in het hotel zouden deze tegen vergoeding voor ons wassen. We waren zeker nog erg vroeg, want we moesten even wachten op ons broodje ei en het hete water voor de Hollandse koffie.

Toen begon de rit naar Molinero. Ik miste de weg van Aiquile naar Mizque en bevond me als gevolg daarvan plotseling in het rivierdal, wat niet erg prettig rijden was. Maar ik wist van de vorige keer, dat de weg verder redelijk goed was.

Dat viel echter behoorlijk tegen. Ik kreeg ook de indruk, dat we op een andere weg reden als twee jaar geleden. Wel kwamen we bij de diepe vado, waarvan ik twee jaar geleden kippevel kreeg. Met de Toyota ging het aanmerke­lijk gemakkelijker, maar ik kon me mijn aarzelingen van de vorige keer goed voorstellen.

Even later arriveerden wij bij een van de standplaatsen van S. swobodae, die we de vorige keer gevonden hadden. Aan de dorens van de planten hingen dikke dauwdruppels.

In de mist reden we verder. Het was behoorlijk koud. De weg, die twee jaar geleden redelijk te berijden was, bleek nu buitengewoon slecht te zijn. Ik kon me nauwelijks voorstellen, dat ik hier toen eenvoudig in een Volkswagen voyage gereden had. Nu in de four-wheel-drive kostte het heel wat concentratie op de weg te blijven en de grote stenen en de gemene kuilen te ontwijken, waarbij de diepe afgrond rechts niet vergeten mocht worden.

We passeerden ons verste punt van de vorige keer in een dichte nevel. Van het magnifieke uitzicht van toen was nu geen sprake. Aan de achterkant van de berg stopten we, want Willi Gertel had gezegd, dat op deze berg S. purpurea zou groeien. Inderdaad vonden we ze, vaak spruitend en eigenlijk niet opzienbarend mooi.


>

<

21