EEN REIS IN BOLIVIA 1990

EXIT

40

30

20

10

SORTIE

50

stonden hier een paar tonnen met water, maar niemand had veel zin om zich te wassen.

Even overwogen we om door te rijden, maar Uncia was nog een heel eind. Het leek ons niet goed om daar midden in de nacht aan te komen.

De baas vertelde ons, dat het in deze tijd van het jaar altijd dit soort weer was: een harde, gure wind en half bewolkt. En daarna? Dan kwam de regen. Ik gaf er de voorkeur aan voorlopig niet in Ocuri te gaan wonen.

We trokken alle kleding aan, die we konden vinden. We probeerden de ramen van het slaapvertrek te sluiten, maar dat hielp niet erg, want het glas ontbrak gedeelte­lijk. Toen gingen we maar bridgen en we hadden toch plezier.
We wilden 's avonds gaan eten, maar niet in hetzelfde eethuis, waar we weggelo­pen waren. Er was nog een gelegenheid. Het was er bijna donker en misschien was dat ook wel nodig. Iedereen liet bijna alles staan, want het smaakte vreemd. Ik was de enige idioot, die braaf zijn bordje leeg at, zoals mijn moeder mij geleerd had.

We gingen al vroeg naar bed. De bedden waren sinds het begin van de eeuw waarschijn­lijk niet meer verschoond, maar gehuld in onze kleren en slaapzak konden we toch slapen. Ik was net ingedommeld, toen het licht aangedaan werd. We kregen gezelschap van een Boliviaan, die de kamer met ons moest delen. Hij zei niets, maar schoof meteen met kleren en schoenen aan onder de dekens.


Dinsdag, 24 juli.


Het water in de vaten was stijf bevroren, dus we hoefden ons niet te wassen. We rekenden af en reden weg. Ons ontbijt bestond uit een glas cola en een droog broodje. Maar we waren blij, dat we dit onherbergzame oord konden verlaten.

De weg was in het algemeen goed, de zon scheen en na een uurtje werd de temperatuur al dragelijk. Kik had gehoopt een aantal lobivia's te vinden, maar daar kwam aanvankelijk niets van, omdat we steeds hoger kwamen. Er was geen cactus te bekennen. Maar het landschap was wel fascinerend.

Tot onze verrassing bleken we na anderhalf uur in Macha, een heel aardig plaatsje, te komen, waar we ook hadden kunnen overnachten.

Eindelijk daalden we en vonden Tricho­cereus betrramianus en Lobivia ferox, prachtige planten. Met veel moeite vonden we enkele stekken om mee te nemen. Het landschap veranderde en werd zeer spectaculair. De weg liep meestal vrij hoog en wij konden in diepe dalen kijken. De hellingen waren steil. Soms hadden de

>

<

43